1947 Opbouw Cursusbedrijf

NIBE heeft een Duitse vader. Onder auspiciën van de door de Nazi’s ingestelde Hoofdgroep Banken besloot een speciale Commissie voor den Cursus in 1943 tot het inrichten van een Tweejarige Schriftelijke Bankcursus. (Hoe die Commissie tot stand kwam en te werk ging is beschreven in de paragraaf Commissie voor den Cursus).

De Commissie had het voornemen om bij gebleken succes van de cursus 1943-1944 aansluitend een 2e tweejarige cursus te organiseren, ingaande januari 1945. Maar de oorlogsomstandigheden noopten tot opschuiven van de 2e cursus, het werd 1947-1949. De paragraaf Stichting tot bevordering etc is gewijd aan het herstelwerk van de initiatiefnemers teneinde de locomotief weer op de rails te krijgen. Wie daar allemaal bij betrokken waren en hoe het leerplan in elkaar stak is op een rijtje gezet in de excel-bijlage docenten en vakken ’43-’44 en ’47-‘48

Op 1 januari 1947 ging de inschrijving open van de 2e Tweejarige Schriftelijke Opleiding voor Beambten in het Bank- en Effectenbedrijf. De belangstelling was weer boven Propectus 1947verwachting: 617. Inhoud, vorm, logistiek en docentencorps waren nagenoeg hetzelfde als die van ’43-’44. Natuurlijk waren er wel mutaties, bijvoorbeeld Verrijn Stuart zelf trad niet meer op als docent. Wel bleef deze Guru van alle Bankleer voorzitter van de Stichting (tot zijn benoeming tot voorzitter van de SER in 1955), en werd hij in 1968 vanzelfsprekend de eerste voorzitter van NIBE.

Mr. J. van Zwet was al vanaf 1943 de uitvoerende spin in het web, eerst vanuit de Nederlandsche Stichting voor Statistiek, vanaf 1947 als directeur van de Stichting ter bevordering etc.. Zijn huisadres fungeerde van 194. tot 194. zelfs als postadres van de Stichting. Zijn winst- en omzetafhankelijke honorering stuitte Verrijn Stuart weliswaar tegen de borst, maar in bestuursdiscussies gaf hij te kennen toch absoluut de heer Van Zwet aan de Stichting verbonden te willen houden.
Terzijde: Ook de opvolgende 2 voorzitters – Van den Brink en Karsten – deden moeite Van Zwet bij het cursuswerk te blijven betrekken: bij zijn pensionering werd hij adviseur en hij verleende tot in de jaren ’70 hand en spandiensten, zoals het knip- en plakwerk bij de eerste niveaudifferentiëring van de Tweejarige in de Basiscusus en 4 Vervolgopleidingen.

Van Zwet was niet slechts administratief actief. In 1947 werd hij ook docent en voorts ‘regisseur’ bij de verdere ontwikkeling van het curriculum. Na zijn pensionering in 1964 bleef Van Zwet adviseur. Aan zijn inzichten en handvaardigheid – letterlijk knip- en plakwerk – is in de periode ’69-’71 de differentiëring en modularisering van de Tweejarige in een Basisopleiding en     4 Keuzecursussen te danken.

In de 2e helft van de jaren ’40 vergaderde het bestuur van de Stichting zo’n 4 á 5 keer per jaar. Vergaderlocatie is meestal Beursplein 5 (VvdE), soms Herengracht 595 (Amsterdamsche Bank). Hoofdmaaltijd vormde de bespreking van de examenuitslagen,  sollicitaties van docenten, klachtbrieven en verzoeken van cursisten voor teruggave inschrijfgeld, examenvrijstelling wegens hoge vooropleiding, een extra examenmogelijkheid etc.: allemaal aangelegenheden die het personeel van NIBE tot ver in de jaren ’90 als alledaagse routinewerk te doen kreeg.

In de notulen worden dikwijls ‘terloops’ aangelegenheden aangeroerd die van meer structurele aard zijn, decennia lang dóórlopen zelfs. Samengevat is dat de slingerbeweging Kwaliteit / Kwantiteit. Daarbij treedt Verrijn Stuart stelselmatig op als pleitbezorger van hoog niveau.

Op 18 december 1947 ligt een voorstel voor om de cursus te splitsen  differentiëren naar niveau – in een toegankelijk 1e jaar en een dieper gravend 2e. (Eerder werd er wel met haircuts gewerkt om de kluwen van ten dele geslaagden van de cursus ’43-’44 verder te loodsen).

De vergadering besluit na uitvoerige discussie daar niet toe over te gaan: ”Daarbij wordt aangenomen dat de verbetering van de didactische inrichting van de lessen regelmatig zal worden voortgezet en dat in het bijzonder ernaar zal worden gestreefd, dat de docenten in de eerste plaats de hoofdzaken, ook voor zo ver deze voor deskundigen welhaast van zelf spreken, duidelijk behandelen. 
De voorzitter en de andere bestuursleden verklaren zich bereid in deze met raad en daad bij te staan. De voorzitter zegt overtuigd te zijn, dat, indien het genomen besluit ten gevolge zou hebben, dat de cursus een financieel tekort zou gaan opleveren, zonder twijfel door het bankbedrijf de nodige bedragen worden beschikbaar gesteld”.
Een moedige visie, decennialang onder vuur en decennia lang met min of meer succes verdedigd, tot in de jaren ‘0 van de 21e eeuw.

In maart 1948 gaat de inschrijving open voor de cursus ’48-’49: 258 inschrijvingen. Viel dat tegen? Van Zwet doet onderzoek naar de examenresultaten van de voorgaande cursussen en meldt dat “noch de leeftijd, noch het aantal dienstjaren significante invloed heeft op de examenprestaties, doch wel de genoten vooropleiding”.

Het blijft een dilemma: een massa carriére beluste bankmedewerkers met te weinig vooropleiding om de Tweejarige aan te kunnen, directie en bestuursleden die naar omzet streven en enkelingen, Verrijn Stuart met name, die over een hoogwaardige alomvattende beroepsopleiding fantaseren. Een dilemma dat ook in de rest van de 20e eeuw regelmatig actueel wordt.

Rond 1950 heeft men allerlei oplossingen gezocht. Bijvoorbeeld om cursisten wat uithijgtijd te gunnen na hun 1e jaar, dwz dat hun reeds betaalde cursusgeld in een parkeerpotje werd gestald. Een in eerste aanleg zeer succesvolle, maar al weer snel teleurstellende poging was in 1950 de inrichting van een Elementaire Cursus, naast de Tweejarige: Verrijn Stuart vreesde namelijk dat invlechting afbreuk zou doen aan het peil van de Tweejarige. Uiteindelijk laat hij zich overtuigen dat het weinig kwaad kan beide Prospectus incl de elementairecursussen in hetzelfde prospectus op te nemen.

Of Verrijn Stuart zelf de tekst van de prospectus geschreven heeft, is niet duidelijk, maar hij geeft wel te denken: ‘de Tweejarige Schriftelijke Cursussen genieten misschien wel te veel belangstelling, terwijl zij bedoeld zijn voor hen, die eventueel in aanmerking komen voor de hogere functie, blijkt dat tal van employé’s, die nog onder aan de ladder staan, maar die Prospectus 1950behoefte gevoelen een beter inzicht te krijgen in wat er omgaat in het bedrijf waar zij werkzaam zijn, aan de cursussen deelnemen. Bij gebrek aan brood eten deze beambten korstjes van pasteien.

Kwantitatief was de Elementaire Cursus in 1950 nog een eclatant succes: 534. Maar het jaar daarna beliep het aantal deelnemers slechts 207 en in 1952 246. De bijdrage aan de omzet en winst ging eroderen. In 1953 werd voor het laatst de Elementaire Cursus uitgebracht. Die trok 176 belangstellenden, ondanks de toegankelijkheid en betaalbaarheid. Wat dit laatste betreft klinken de cursusprijzen van Fl 400 voor de Tweejarige en Fl 125 voor de Elementaire Cursus de latere medewerkers van NIBE verbazingwekkend vertrouwd in de oren!

Meerdere bestuursleden pleitten meerdere malen voor meer ‘marketing’ (reclame; propaganda). Maar Klaasse van de Incasso Bank/Amsterdamsche Bank was net als ‘kantoorgenoot’ Verrijn Stuart minder gefocused op kosten en omzet. Uit de notulen van 6 september 1951: De heer Klaasse merkt op dat men de deelneming aan de cursussen niet al te zeer moet activeren. De voorzitter zou het de meest wenselijke gang van zaken achten, indien men eerst grondig nagaat welke employé’s het volgen van de cursus ambiëren, zodat een ieder die deze cursussen wil volgen zijn voornemen hiertoe bij de bevoegde instantie kan kenbaar maken. Daarna zal dan echter uit de kring dezer gegadigden streng moeten worden geselecteerd.

Van Ettinger schiet te hulp. Hij stelt voor de personeelschefs van de banken er bij te betrekken. Een prima idee, maar de Voorzitter wil toch eerst even met de directies van de grote banken afstemmen of zij zich met een samenkomst der personeelschefs tot dit doel kunnen verenigen.

Al 2 maanden later, 7 november 1951, vindt de allereerste samenspraak met personeelschefs plaats. Zoals steeds is Verrijn Stuart de voorzitter. Van de zijde van de Stichting voorts directeur mr. J. van Zwet en mr. A.A. Kimball.
Als personeelschefs nemen deel
W.H.A. Brüggemann              Hollandsche Bank-Unie
F. Burbach                                  Nederlandsche Middenstandsbank
G. Nugteren                               Twentsche Bank
hr. Oosten                                  R. Mees & Zoonen
mr. A.F. Pos                                Nederlandsche Handel-Maatschappij
R. Roberts                                  Rotterdamsche Bank
hr. Scholten                               De Nederlandsche Bank

Met en in deze voorloper van NIBE’s Adviescollege Opleidingen wordt informatie uitgewisseld over het animeren van de cursussen, de financiële beloning, de waardering van de onderscheiden diploma’s etc. Over de korstjes van pasteien, inhoud, moeilijkheidsgraad, praktisch nut op de werkvloer e.d. wordt niet gesproken.

Het dilemma omzet/kwantiteit/kwaliteit werd begin jaren ’50 niet opgelost. In 1954 werd niet meer een Elementaire Cursus uitgebracht, maar simpel een Eenjarige Cursus; mogelijk vanwege de onaantrekkelijke naamgeving ‘elementair’. Voorts werd na een proef in Amsterdam – daar bestond nog steeds een Mondelinge Tweejarige – voor deelnemers in de provincie aan de Tweejarige Schriftelijke gestart met mondelinge aanvullinglessen. In mei 1953 wordt een rooster met aanvullingslessen aan het bestuur voorgesteld. Later werd deze vorm van studiestimulering uitgebracht onder de benaming Discussiebijeenkomsten. Ook deze lijn werd tot in NIBE doorgetrokken, tot in de jaren ’80 onder de benaming Cursistenbegeleiding.

Een andere aangelegenheid die in deze periode is opgepakt is de vraag wat te doen met cursisten die niet bij een financiële instelling werken. Krijgen zij hetzelfde diploma als diegenen die wel praktijkkennis hebben? Ja besluit de vergadering op 24 maart 1953. Het enige dat een diploma bevestigt is dat de kandidaat de gedoceerde lessen goed beheerst.

Jan Schipper

24 oktober 2016