Voorzitter 2 Van den Brink

 

Deze zoon van een katholieke Larense tapijtfabrikant werd in 1915 geboren. Hij ontwikkelde zich als een intelligente, doortastende en maatschappelijk betrokken econoom, politicus en bankier; misschien wel de meest invloedrijke en bepalende leiders van Nederland in de 2e helft van de 20e eeuw.

Hij studeerde cum laude af in Tilburg, werd ambtenaar op het Ministerie van Handel in 1940 en promoveerde aan de KEH in 1942 op  ‘Maatschappijstructuur en Werkgelegenheid’. Onder indruk van de enorme werkloosheid van de jaren ‘30 etaleerde hij zich als Keynesiaan en anti-monopolist. In zijn onderduiktijd kwam hij vanuit het verzet mensen tegen als Schermerhorn, De Quay en Romme. Ze bespraken de oprichting van een Nederlandse Volksbeweging, maar Van den Brink haakte af omdat hij bang was dat het zou uitlopen op een planeconomie.

Personalium Van den Brink (Jan, ca 1950
Van den Brink, ca 1950

In 1945, werd Van den Brink hoogleraar economie, de jongste ooit, en in 1948 Minister van Economische Zaken, idem de jongste ooit. Daar coördineerde hij de Marshall Hulp, zocht hij Europese samenwerking en zette hij de industrialisatie van Nederland in de steigers. Onder zijn leiding en in zijn visie werd een viertal zogeheten Industrialisatienota’s geconcipieerd.

Al vóór zijn ministerschap werd Van den Brink commissaris bij de Amsterdamsche Bank van zijn geestverwant Verrijn Stuart, en die functie herkreeg hij in 1952. Vervolgens werd hij adviseur, bestuurslid en opvolger van voorzitter Klaasse (Incasso Bank). Dat deed hij in toerbeurt met Karsten, want intussen had de grote fusie tot Amro al plaatsgevonden. Over de taakverdeling tussen Van den Brink en Karsten heeft deze laatste zich in april 1979 uitgelaten in Bank- en Effectenbedrijf.

Verscheidene keren is Van den Brink vanuit de KVP gevraagd minister en/of minister-president te willen worden. Naar verluidt vond zijn vrouw zijn periode ’48-’52 wel genoeg. Niettemin heeft hij zich, strikt tot aan zijn pensionering, altijd bezig gehouden met de sociaal-economische besturing van Nederland.

Bijvoorbeeld nam hij het voortouw, en het woord, in 1976 tegen de denkbeelden van de toenmalige minister-president Den Uyl over de socialisatie van de vraag, zoals geuit in diens zogeheten Nijmeegse rede. Hij was penvoerder van de Brief van de Negen (presidenten van de grootste Nederlandse ondernemingen). In een speciaal geënsceneerd televisieprogramma met 14 stoelen om een eettafel zei de president van Shell, Wagner: zeg jij het maar Jan.

Voor zover bekend is over Van den Brink nooit een biografie verschenen. Wel heeft hij een geestelijk testament nagelaten: Zoeken naar een Heilstaat, 1984. Daarin zet hij uiteen hoe hij tot ‘de derde weg’ als meest geëigend economisch model is gekomen en wat hij daartoe voor Nederland zelve heeft bijgedragen. Een snel inzicht in zijn denken kan worden opgedaan in het interview van Wijtvliet en Schipper in het boekje Veertig jaar NBV. (aangehecht)

 Toen Verrijn Stuart in de bestuursvergadering van 18 mei 1955 van de Stichting ter bevordering etc. te kennen gaf aan het eind van dat jaar zijn voorzitterschap van de Stichting niet langer meer te kunnen combineren met dat van de SER, stelde hij voor dat Van den Brink hem zou opvolgen als lid, niet noodzakelijk als voorzitter. In de daarop volgende vergadering, 19 september 1955, deelde Laane van de Rotterdamsche Bank mee dat hij het bestuur zou willen verlaten. Hij stelde voor dat Karsten hem zou opvolgen.

Hoewel Karsten al het een en ander voor de Stichting had gepresteerd, hij was al docent voor het vak economie vanaf 1948 en vanaf 1952 redactielid van het tijdschrift, zal het niet verbazen dat nieuwkomer Van den Brink op 23 december 1955 de nieuwe voorzitter werd. Karsten werd ondervoorzitter met speciaal aandachtsgebied de Schriftelijke Cursus, Van de Meer idem voor de mondelinge.

Natuurlijk had ook Van den Brink grote verdiensten voor (de voorganger van) Nibe, maar hij heeft zich waarschijnlijk toch minder hoeven inspannen dan zijn voorganger Verrijn Stuart en zijn opvolger Karsten. Van den Brink kon goed luisteren, goed inschatten hoe de hazen zouden gaan lopen en goed delegeren: meer bestuurder en minder manager dan Karsten. Hij was geen zelfingenomen dwingeland, maar kreeg gewoon altijd gelijk.

Blijkens de notulen heeft hij zich op 2 aangelegenheden geconcentreerd: een boek over beleggen en de aftrap van het Kennisinstituut. Het boek is er, ondanks zijn netwerk, niet gekomen. (Zie de paragraaf boekuitgeverij). Voor het Kennisinstituut heeft hij op het juiste tijdstip het juiste zetje gegeven, de uitwerking en inrichting heeft hij aan Karsten overgedragen (zie de paragraaf N.I.B.E. i.s.n.).

Op 22 februari 1963 stelt Van den Brink voor dat een kleine commissie uit het Bestuur nader onderzoek zou gaan doen naar de statutaire opzet van een Instituut. Hij nodigt de heren Karsten (Rotterdamsche Bank), Van den Bosch (DNB) en Renooij (NHM) uit nader overleg te gaan voeren. Pal daarop kondigde Van den Brink aan te willen stoppen als bestuurslid van de Stichting. Hij stelde voor dat Karsten hem zou opvolgen. En dan: “De heer Karsten wil niet ontkennen met gelijke plannen als de voorzitter te hebben rondgelopen, doch wil hieraan onder deze omstandigheden geen uitvoering geven. Ter wille van de continuïteit is spr. bereid aan te blijven als lid van het Bestuur, doch hij vraagt nog enige bedenktijd alvorens uitsluitsel te geven of hij als voorzitter wil optreden”.

 Het zal niet verbazen: het verslag van de volgende Bestuursvergadering vermeldt Karsten als voorzitter.

Jan Schipper
8 februari 2016
NB: In Bank- en Effectenbedrijf van februari 1978 werd Van den Brink nog wel uitgeluid – een schnabbel van naar verluidt F 1000 door de toenmalige F.D.-redacteur A.M. Tuk -, maar dat ging over balanstellingen, marges en rendementen.