Het tijdschrift Bank- en Effectenbedrijf is een geesteskind van Verrijn Stuart.
(uit zijn paragraaf in het hoofdstuk Personalia valt op te maken dat hij zeer begeesterd was met publiceren en publicaties; De Economist o.a. en ESB)
De notulen van de vergadering van de Stichting maken duidelijk dat hij B&E geforceerd door zijn Bestuur heeft gejaagd.
Hieronder volgt eerst de paragraaf Fase 1 over de schermutselingen in het Bestuur over de op- en inrichting in 1952 van het Tijdschrift en de jongelingsjaren tot aan de inbreng in het Nibe in 1968.
Met de oprichting van het Nibe startte voor het tijdschrift Fase 2: maanblad als verenigingsorgaan. Idem onderstaand.
Of ook de fase van het Maandblad in de periode van Nibe-Svv – 1999-2013 – zal worden beschreven is niet zeker. Dat vergt een verser geheugen.
Wel zijn bij wijze luchtige noot persoonlijke herinneringen opgehaald onder de verzamelnaam Mijn Maandblad. Ook onderstaand.
Hopelijk zullen andere liefhebbers dit idee volgen en herinneringen inzenden.
Verder is de geboorteaankondiging door Verrijn Stuart gescand, is een complete (?) lijst bijeen gescharreld van redacteuren, van geboorte- tot stervensuur (2013). Ook is zo goed en zo kwaad als het ging de cijfermatige gang van zaken gegroepeerd.
Ten Geleide Verrijn Stuart juni ’52
Alle namen redactie B&E 1952-2013
Exploitatie B&E 1952-1998
Fase 1: Aanloop en eerste 100 edities: 1952-1968
In 1950 was de Stichting tot Bevordering van de Studie van het Bank- en Effectenbedrijf een gevestigde naam en was het diploma een begerenswaardig carrière-attribuut. De Stichting had nog wel af- en omzetperikelen, maar de piketpalen konden toch verplaatst worden.
Op 7 juni van dat jaar werd in het Bestuur voor het eerst gesproken over het uitgeven van boeken, i.c. Grader van de Maas, en op 9 oktober verrast Voorzitter Verrijn Stuart (Amsterdamsche Bank) de vergadering met het inbrengen van een grondslag en calculatie van vaste adviseur Ir. Van Ettinger voor het uitbrengen van een tweemaandelijks tijdschrift. Van Ettinger had uitgeefervaring bij de Stichting Bouw, het andere petekind van de Nederlandse Stichting voor Statistiek.
Van Ettinger voorzag iets moois:
. kosten f 19.200,-
. oplage 2000
. abonnementsprijs f 6,-
. advertentie-opbrengst f 12.000,-
Hij denkt dat een proefnummer zo’n f 3000,- zal gaan kosten
Sommige bestuursleden zijn in beginsel voor, anderen niet. Laane (Rotterdamsche Bank) vindt dat de Stichting zich tot de cursussen moet beperken. Anderen vrezen met Laane dat het vereiste aantal abonnees tekort zal schieten. De discussie vlot niet erg.
Klaasse (Incasso Bank) schiet zijn ‘kantoorgenoot’ Verrijn Stuart te hulp en stelt voor praktisch te handelen:
. de voorzitter gaat de mening peilen van de NVB;
. Kodde (Twentsche Bank) zal de Rotterdamsche Bankiersvereniging polsen;
. Klaasse gaat in Brussel informeren naar de lezerskring en oplage e.d. van het tijdschrift Revue de la Banque;
. de directie, mr. J. van Zwet, zal een enquête houden onder cursisten naar de belangstelling.
De vergadering stelt echter nadrukkelijk vast dat deze handelingen slechts zullen worden beschouwd als voorbereidende maatregelen ter oriëntatie. Een principiële beslissing wordt nog niet genomen.
Het onderzoek wordt voortvarend ter hand genomen. Op de eerstvolgende vergadering, 15 december 1950, blijkt dat
. Revue de la Banque een oplage had van 2000; dankzij enkele afname-overeenkomsten;
. de NBV sceptisch is: het Researchbureau had juist problemen gehad agv een ontijdige publicatie;
. de Rotterdamsche Bankiersvereniging het plan koel had ontvangen;
. Van Zwet 729 gediplomeerden had geênqueteerd. 529 Reageerden; daarvan achtte 81% het van nut en daarvan idem 81% zou zich (waarschijnlijk) inschrijven.
Laane blijft exploitatietekorten vrezen en voert aan ‘dat het niet in overeenstemming zou zijn met de standing van de Stichting een tijdschrift te gaan uitgeven, dat na enige tijd om genoemde redenen weer zou ophouden te verschijnen’.
Verrijn Stuart vreest nu ook minder dan de ingeschatte 2000 abonnees. En dan komt hulp:
. Van der Meer (commissionair in effecten) meent dat oud-cursisten niet aan hun lot mogen worden overgelaten; enig verlies mag worden geaccepteerd;
. Van Ettinger becijfert dat met 1000 abonnees en f 8000,- aan advertenties het verlies beperkt blijft tot f 3000,-
‘Dat kunnen we dan wel 4 a 5 jaar volhouden vindt Verrijn Stuart’. En aangezien hij al had nagedacht over de redactieformule en een redactieraad, krijgen de bestuursleden als huiswerk mee om binnen hun eigen organisatie kandidaten voor de redactie te gaan zoeken. Na een gezamenlijke vergadering van bestuur en redactie zou dan een proefnummer kunnen worden gemaakt.
Laane stribbelt nog wat tegen: duidelijk moet zijn dat het slechts kan doorgaan als zich na het proefnummer voldoende abonnees aanmelden.
Op 8 maart 1951 wordt besloten voor de redactiecommissie te vragen
. C.F. Karsten, ec. Drs.
. W.A.A. Brüggemann
. S. Brouwer
. dr J. Snoep
. J.E. Verwayen
De heren Maurits, Mulder en Wintersteijn worden genoemd als vaste medewerkers. Van Zwet zal Karsten vragen, Verrijn Stuart de overigen. En er zal met de genoemde heren een pre-proefnummervergadering worden belegd.
Terzijde: het feit dat Karsten als eerste wordt genoemd en de anderen in alfabetische volgorde indiceert dat de economisch doctorandus beoogd voorzitter van de redactie was. Voorts is de taakverdeling tussen Verrijn Stuart en Van Zwet opmerkelijk.
Op 6 juni 1951 brengt Verrijn Stuart verslag uit van de eerste vergadering van de redactiecommissie. Deze wordt redactioneel vrij, maar met repressief toezicht van het bestuur. Er kan een proefnummer worden gemaakt, waarvoor Van Ettinger lay out, advertentieacquisitie e.d. zal regelen.
Van Ettinger presenteert op 12 juli 1951 een aantal ontwerpen van zowel omslag als binnenwerk. Maar kennelijk manifesteren zich nu toch ook enkele donkere wolken: of de bestuursleden eens binnen hun eigen organisatie kunnen vragen naar adverteerders vanuit hun leverancierskring.
En op 6 september 1951 kruipt Van Ettinger terug in zijn schulp: het tij is niet gunstig, de productiekosten zijn hoog, de advertentieopbrengsten twijfelachtig. Hij voelt zich als adviseur van de Stichting verplicht het Bestuur te waarschuwen. Moeten we wel doorgaan? Rasch (Vlaer & Co) sombert aansluitend te vrezen dat de banken een beperkt aantal exemplaren onder het personeel zullen laten circuleren.
Door een interventie van Van Lanschot slaat de stemming om: als de banken zich nu eens centraal abonneren, bijvoorbeeld 1000 exemplaren, dan kost ze dat slechts f 6000,- ‘een schijntje vergeleken met wat ze al aan lesgelden kwijt zijn.
Daarmee wordt plotseling PZ de doelgroep. Klaasse zegt toe dat hij in de NBV zal aanvoeren dat het tijdschrift voornamelijk ten doel heeft oud-cursisten op de hoogte te blijven houden van de door hen verworven kennis.
Terzijde 1: Een gelegenheidsargument? In 1964, notulen 17 juli, besluit de vergadering ‘accoord te gaan dat de docenten enkele veel gemaakte fouten nog eens in een korte beschouwing behandelen. Dit moet echter geen vaste rubriek worden’. Begin jaren tachtig wordt de rubriek examenvragen nader bezien in het leven geroepen om het abonnementsbestand te steunen. Deze – wel zeer gewaardeerde, maar voor het abonneebestand niet erg succesvolle – poging moest worden gestaakt toen het aantal interessante cases-schrijvers verschrompelde.
Maar op 7 december 1951 zijn er nog geen afnametoezeggingen en de advertentie acquisitie blijft moeilijk. Is het niet beter geld voor een proefnummer uit te sparen en meteen met de eerste editie uit te komen? Verrijn Stuart blijft van mening dat ‘het tijdschrift als verwezenlijker van de good-will voor de gehele bankiersstand zoveel nut heeft’, dat het verantwoord is de garantie te vragen; ‘f 6000,- is voor het bankwezen zeker niet veel’. Laane blijft sceptisch, ook over de advertentiemogelijkheden, maar men besluit verder te gaan.
Het duurt tot 10 april 1952 voordat weer grote stappen voorwaarts worden genomen. Op voorstel van Van Ettinger zal zijn werkgever, de Stichting Bouw het blad als uitgever gaan exploiteren. De Stichting Bankstudie is bereid een garantie af te geven van 1500 st. a f 6=f 9000,- Er zal een uitgeefovereenkomst moeten komen.
Deze wordt op 27 mei door Van Ettinger gepresenteerd:
. maximaal 11 pag. advertenties;
. vacatiegelden voor redactieleden f 750 p.a. plus per vergadering voor Amsterdammers f 25,- en van buiten f 35,- per vergadering;
. een winstverdeelsleutel tussen de Stichting Bouw en de Stichting bankstudies
Terzijde 2: Nadat de Stichting bankstudies eind 1957 had laten weten de abonnementen administratie zelve ter hand te willen nemen beëindigde de Stichting Bouw de uitgeefovereenkomst per 1 juni 1958.
Niet duidelijk is waar de schoen wrong. Denkbaar is tegenvallende advertentieopbrengsten en/of productiekosten. Ook is denkbaar dat de Stichting Bankstudies het kindje toch liever geheel zelf opvoedde.
Beide argumenten speelden een rol rond 1990 – Nibe was in zee gegaan met Kluwer – bij het terug thuishalen van het uitgeverschap. Gedurende de paar jaar van uithuisplaatsing beijverde de redactie in Amsterdam zich nog sterker voor nieuwe abonnees en adverteerders dan daar vóór.
In juni 1952 verschijnt het eerste nummer van wat definitief Bank- en Effectenbedrijf is gaan heten, zulks tegen de oorspronkelijke zin van de redactie in, die de voorkeur had voor Bank en Beurs. Rond de geboorte wordt nog één keer over het geesteskind van Verrijn Stuart gesproken. Op 24 juli 1952 worden de honoraria geregeld: voorzitter van de redactie Van Zwet verkrijgt wel de vergoedingen als de externe leden, secretaris mr. A.A. Kimball niet.
Van Lanschot vindt de inhoud wat tegenvallen, van hem mag er wel kritischer tegen DNB worden geschreven. En Laane verzet zich nog, nu tegen het opnemen van personeelsadvertenties. Daarover wordt beslist dat advertenties voor cruciale functies niet passend zijn.
Terzijde: Voor Van Ettinger, betrokken sinds 1943, zit de klus er op. Op 26 mei 1953 zegt hij zijn functie als permanent adviseur wegens tijdgebrek te willen beëindigen. De aanwezigen geven aan dat zeer spijtig te vinden. Discussie volgt waarna Van Ettinger te kennen geeft tegen f 500,- per jaar wel incidenteel advies wil geven.
Uiteindelijk bevolkten de volgende personen de eerste redactie-commissie:
. Mr. J. van Zwet, directeur Stichting; voorzitter
. S. Brouwer, Hoofd Economisch Bureau Amsterdamsche Bank
. W.H.A. Brüggemann, HBU
. Dr. C.F. Karsten, Rotterdamsche Bank
. Dr. J.P. Snoep, VvdE
. J.E. Verwayen, Twentsche Bank
. Mr. A.A. Kimball, adjunct directeur Stichting; secretaris
Terzijde 3: Na het zingevings Ten Geleide van Verrijn Stuart volgde het eerste artikel van de hand van drs. G.A. Kessler van DNB over de mogelijkheid van een kapitaalmarkt in Indonesië. (Cursistenblad?)
Terzijde 4: Redactieadres was Koninginnegracht 62 Den Haag; abonnementsprijs f 6,- voor 6 nummers; 16 pagina’s redactioneel binnenwerk; 1 advertentie – kantoormachines – ; advertentieprijs f 125,- voor een hele pagina; gele omslag 1e pagina. Nr 2 telde idem 16 pagina’s redactioneel, nu omsloten door 7 pagina’s advertenties.
Behalve het ‘Bevrijdingsnummer’ van juni 1955, dat naast 29 redactionele liefst 14 pagina’s advertenties omvatte, liep het aantal advertentiepagina’s in de loop der jaren geleidelijk aan terug, vooral tussen 1963 en 1965. Nader onderzocht zou kunnen worden of er verband is met de verhuizing van de Stichting naar Amsterdam in januari 1964 of met de pensionering van Van Zwet in 1963.
Terzijde 5: Dat Bevrijdingsnummer werd geopend door de Minister van Financiën Van de Kieft en werd gevolgd door een keur van (later) Grote Namen. Die Namen in de Groei, is altijd kenmerkend voor de auteurs van Bank- en Effectenbedrijf gebleven. Zie o.m. het additief Personenregister 1952-1964.
Pas in 1955, 19 september, wordt B&E weer in het Bestuur bediscussieerd. Aanleiding was de bezwaren van de Rotterdamsche Bank tegen personeelsadvertenties. Men pakt terug naar de besluiten van 29 juli 1952. Daar staat dat zulke advertenties niet op voorhand geweigerd gaan worden. En dat blijft zo, want nadere analyse leert dat de opgenomen annonces tot dan toe slechts betrekking hadden op specifieke functies: als algemene richtsnoer zal blijven gelden, dat geen advertenties zullen worden opgenomen welke in strijd zijn met de standing van het blad, en dat dus met name geen deloyale personeel advertenties zullen worden geplaatst.
Behalve wat uitingen van teleurstelling over het aantal abonnees en de contractopzegging door de Stichting Bouw, wordt pas op 28 juli 1961 weer serieus over B&E gepraat. Ondervoorzitter Karsten stelt de Existenzfrage: blijft het een vakblad waarin alle controverses worden vermeden, of mag het ook een opiniërend tijdschrift zijn waarin ideeën worden gelanceerd? Dat kan voor de nodige verlevendiging zorgen.
Bestuursvoorzitter Van den Brink schippert: het is een vakblad dat indirect wordt gesubsidieerd en door de banken uiterst zuinig wordt beheerd.
Als oud redactielid blijft Karsten het blad een warm hart toedragen. Najaar 1961 stelt hij voor ter verhoging van de kwaliteit het auteurshonorarium te verhogen van f 20,- per pagina naar f 25,-. Het Bestuur stelt besluitvorming uit en op 3 januari 1962 besluit Van den Brink het tarief, hoewel laag, niet te verhogen en gelijk te houden met dat van ESB waar auteurs een zelfs hogere waardering uit putten wegens de grotere lezerskring. Voorts vindt Van den Brink dat de redactie moet doorstromen, een maximale benoemingstijd van 6 jaar, en is hij het met Renooij (NHM) eens dat er ook wel eens niet-economen in de redactie-commissie mogen participeren.
Anderhalf jaar later, 15 juli 1963, heeft Karsten Van den Brink opgevolgd als Voorzitter van de Stichting. Jongman is inmiddels Voorzitter van de Redactie-Commissie geworden en stelt dezelfde Existenzfrage als Karsten eerder. Er wordt uitgebreid gediscussieerd. Van Lanschot zit nog op zijn liberale lijn, maar Karsten draagt de last van zijn verantwoordelijkheid: “Spr. stelt dat het tijdschrift niet een onafhankelijk blad is. Het is financieel afhankelijk en de gepubliceerde artikelen dragen mede de signatuur van de banken. Het is moeilijk in deze omstandigheden zelfstandig een opinie te uiten. De Redactie-Commissie heeft zeer juist gevoeld dat bij het inslaan van de hier bedoelde nieuwe wegen de censuur niet lang achterwege zou blijven.
Het lijkt er op dat Karsten ook verder grip wil houden. Op 4 juli 1966 kondigt de Stichtingsdirecteur Posthumus enkele personele wijzigingen in de redactie aan. Uit het niets zegt Karsten dan dat de redactievoorzitter Jongman en het lid Klant – toch geen outsiders maar met grote verdiensten voor de bankopleidingen en geen onbenullen maar hoogleraren aan de UvA – niet meer in het bankwezen werkzaam zijn en hij verzoekt Posthumus met de heren daarover te gaan praten. Posthumus protesteert, maar Karsten is vastbesloten geen vreemdelingen in de stal te dulden.
Maar alles komt goed. De laatste keer dat het Bestuur van de Stichting over B&E praat is op 3 februari 1967. Voorzitter Karsten looft de Radactie-Commissie: zowel naar inhoud als vorm is het blad zeer bevredigend, en het feit dat de exploitatie een tekort aanwijst acht de vergadering geen bezwaar.
Wat betreft de exploitatie was, achteraf gezien, angst de voornaamste leermeester der geachten. Of de hoeder van overmoed? Of de stichter van boekhoudkundige afdekking? Hoe het ook zij, de exploitatiesadli bleven al die jaren dicht bij nul; in grote tegenstelling tot de na-Stichtse Instituutsjaren. Zie de tabel Tijdschrift in het hoofdstuk Data.
Jan Schipper
21 juni 2016
Tijdschrift: fase 2, 1969-1999
Hoewel in Instituutskring, soms na financiële perikelen, het meest besproken item, is het Tijdschrift toch nog 61 geworden. Van stond af aan (zie de paragraaf over de op – en inrichting tot aan 1968) was het al een zorgenkindje dat liefdevol werd bejegend. Het begon in ‘blinde’ hartstocht van Verrijn Stuart in 1950 en eindigde, zoals in de liefde zo vaak, in kortzichtige zelfzucht in 2013. (zie de diverse condoleances in de juni-2013 editie; ook het additief van Verantwoording op deze site).
Twee illustraties van ambivalentie van leidinggevenden in het bankwezen in de 2e helft van de 20e eeuw.
a. Op een der Nibe-jaardagen antwoordde een der forumleden (ik denk Dick Meys; JS) een vragensteller als volgt: Nu gaat u er van uit dat alle medewerkers iedere dag de commentaren uit de Financial Times lezen, maar ik denk dat ze meestal niet verder komen dan het nieuws uit het Financieele Dagblad, en ik vrees dat de meesten afhaken na de roddels uit de Financiële Telegraaf.
b. De schrijver – Verrijn Stuart zelve? – van de Studiegids 1950 van de Tweejarige Bankcursus ‘excuseerde’ zich voor het feit dat er ook een vereenvoudigde Eenjarige Bankcursus uitgebracht had moeten worden: Misschien hebben de Tweejarige Cursussen wel te veel belangstelling genoten: terwijl zij bedoeld zijn voor hen, die eventueel in aanmerking komen voor de hogere functies, blijkt dat tal van employé’s, die nog onder aan de ladder staan, maar behoefte gevoelen een beter inzicht te krijgen in wat er omgaat in het bedrijf waar zij werkzaam zijn, aan deze cursussen deelnemen. Bij gebrek aan brood eten deze beambten korstjes van pasteien.
Ook met betrekking tot het Tijdschrift speelde binnen het Bestuur de ‘methodenstrijd’ tussen de idealisten en realisten. In 1968, t.m. editie 99, was alles nog als voorheen: 2-maandelijks, omslag, formule en redactie analoog aan die van 1952, exploitatietekort binnen de perken, i.c. Hfl 3.100 negatief.
Maar m.i.v. nr 100 was het Tijdschrift het Verenigingsorgaan geworden. Jaarverslag over 1969: ‘Bestuur en directie (Renooij respectievelijk Jongman; beiden hooggeleerd) beschouwen het tijdschrift als de belangrijkste dienstverlening van het N.I.B.E. aan de leden en hopen dat de leden dit ook aldus zullen zien.
Terzijde 1: Bank- en Effectenbedrijf wordt nog aangeduid als ‘tijdschrift’, waar later gewoon de term ‘maandblad’ in zwang kwam. Alleen Arthur Koning, secretaris/uitgever/drukwerkbegeleider vanaf 1973, is tot aan zijn dood, 2015, altijd de benaming ‘tijdschrift Bank- en Effectenbedrijf’ blijven gebruiken.
Zijn verdere leven lang is het Maandblad volgeschreven en geproduceerd in de hoop als door bestuur en directie in 1969 geuit. En in de onuitgesproken wetenschap dat die hoop in feite ijdel was: alsof, zoals Verrijn Stuart in zijn Ten Geleide uit 1952 hoopte, de interesse van de gemene bankbediende zich verder uitstrekt dan zijn afdeling en zijn jaarlijkse salarisverhoging.
Terzijde 2: Tijdens mijn lange reeks van interviews heb ik me dikwijls afgevraagd of mijn gesprekspartner nu sprak over zijn inzet voor zijn werkgever, of over het inzetten van de werkgever voor zijn eigen verdere aspiraties.(JS)
Onder Renooij/Jongman was er absoluut geen twijfel. In de nieuwe constellatie verdubbelde de abonnementsinkomsten en vertienvoudigde de advertentie opbrengt. Maar omdat er ook bureauredactie (Bert Hoffmann) werd aangetrokken en het jaarlijkse aantal pagina’s verdrievoudigde (1968:120 pagina’s redactioneel en 34 pagina’s advertenties = 154; 1969: 370 resp. 120 = 490), namen ook de kosten toe. Het exploitatietekort steeg van Hfl 3.100 in 1968 tot Hfl 44.000 in 1969 en verder tot Hfl 108.100 in 1972.
(Zie cijfers Tijdschrift in hoofdstuk Data)
Vanaf begin jaren ’70 ging het Cursusbedrijf lopen als een tierelier. Het duo Van Straaten/Kymmell, dat het eerdere tandem opvolgde, liet de tekorten bij Verenigingsactiviteiten geruisloos oplopen, tot liefst Hfl 364.300 voor alleen al het Maandblad in 1980, het jaar nota bene dat de realist Van Driel officieel erkend werd als directeur van Nibe. Kymmell bleef in het groene kantoortje met uitzicht op de Herengracht gewoon zijn zelfde werk doen, nu onder de titel Gedelegeerd Bestuurslid.
In 1981 rondde Kymmell zijn statutenwijziging af van Nibe als vereniging van natuurlijke personen naar een vereniging met institutionele leden, i.c. de Oprichters en Gelijkgestelden. Dat kwam goed van pas, want nu konden de eertijdse ledencontributies worden omgenaamd in abonnementsgeld. Terwijl de advertentie inkomsten stagneerden rond Hfl 40.000 sprongen de toegekende abonnementsgelden omhoog van Hfl 41.300 in 1980 naar Hfl 361.000 in 1981. Zoals de tering naar de nering, zo ging het exploitatietekort inderdaad omlaag, niet echter met 220 duizend, doch met slechts 140 duizend.
En Kymmell zou nog 4 jaar lang gedelegeerd bestuurslid blijven en de Verenigingsactiviteiten bestieren als waren het zijn hobby. De zuinige Zeeuw Van Driel kon binnen het Bestuur niet tegen Kymmell op. Illustratief is een frase uit het jaarverslag over 1982: ‘Enige zorg baarde het bestuur de – kwetsbare – bezetting van de bureauredactie. Eind 1982 kon de bureauredactie versterkt worden met drs. J.J.M. Schipper; deze was reeds werkzaam bij het NIBE’. De aan het maandblad toegerekende indirecte kosten spoten van ’82 op ’83 met Hfl 160 duizend omhoog.
Terzijde 3: Ik mocht in juni 1982 terugkomen bij Nibe vanuit het Economisch Bureau van Slavenburg’s Bank. Inmiddels was Martin Geerling vanuit HRM van de NMB – Ru Mees was voorzitter van de Advies Commissie Opleidingen geworden – begonnen bij Nibe de touwtjes in handen te nemen. Toen hij mij vroeg leiding te willen geven aan ‘vakontwikkeling’ begreep ik hem niet goed. Ik antwoordde dat ik dat beter vanuit Nibe-uitgeverij zou kunnen doen. Zodoende dus. JS (Zie ook mijn Naschets bij 144 Interviews)
In 1985 werden zowel Kymmell als Van Driel opgevolgd door drs. J.C. van Kessel. Deze intellectueel had, net als Kymmell zelf, van nature meer affiniteit met Verenigingsactiviteiten dan met Cursusbedrijf. Maar gezien leeftijd en loopbaan had hij niet zoals Kymmell het Bestuur bij voorbaat en altijd volledig in zijn greep. Of misschien was Van Kessel daarvoor ook wel te intelligent. Hoe dat ook zij, in diens periode werden de exorbitante tekorten teruggedrongen en werden redeneringen bedacht en alibi’s gevonden om het bestaansrecht van het Maandblad op te kunnen gronden. Omdat het noodlijden van het Maandblad eerder neigde tot verhullen in plaats van onthullen, geven de jaarverslagen geen kwantitatieve informatie. Aan het einde van het bestaan van de Vereniging NIBE, juni 1999, zal de exploitatie weer draagbaar zijn geweest.
Gegeven het feit dat de omzet van het Maandblad altijd slechts een fractie bedroeg van dat van Cursusbedrijf, enkele tonnen op vele miljoenen, is de exploitatie eigenlijk nooit aanleiding voor Bestuurstwijfel geweest. Dat was wel het geval met het constant dalende abonneebestand. ‘Zo lang ik voorzitter ben zal het Maandblad blijven bestaan’ zei Van Straaten al in 1984. Diens opvolger Mees hield altijd de oplagencijfers voor van de vakbladen van zijn zo geliefde verzekeringsbranche: meerdere tijdschriften met tienduizenden abonnees.
Terzijde 4: appels en peren; dat had Mees toch moeten zien.
Zulke discussies oeverden steevast loos op marketing, doelgroep, leesbaarheid en redactieformule. Noem het een weeffout, maar Bank- en Effectenbedrijf is nooit een lezersblad geweest, het was vanaf nr 1 een vertoogblad voor zendelingen. In de paragraaf Tijdschrift fase 1 worden diverse grondgronden al belicht: cursistenblad, bijscholingsvehikel, branchemagazine, wetenschapsforum. Vanaf de jaren ’70 is van alles geprobeerd, maar Bank- en Effectenbedrijf was van nr 1 tot en met nr laatst in feite een etalage van bankeconomen voor bankeconomen;
Terzijde 5: Zie in hoofdstuk Personalia de hoofdmoot van de namen van de Redactie(raad, commissie e.d.). Vele malen zijn er changementen doorgevoerd – juristen, bedrijfseconomen, personeelsfunctionarissen, fiscalisten, opleiders, PR-functionarissen, een enkele manager zelfs, maar wie bleven waren de monetaire bankeconomen, al dan niet ‘zijdens’ hun instelling.
Wat is zo al geprobeerd om er een lezersblad van te maken? De popularising startte begin jaren ’80 met de rubriek ‘Examenvragen nader bezien’. Later volgden Interview, Uitspraken van de Klachtencie, Fiscale Praktijk, Kijk op Kunst en vele, naar gehoopt werd, andere praktijk-relevante informatieve rubrieken en artikelen. Helaas zette zelfs de rubriek Geknipt voor U?, reminders van elders verschenen personeelsadvertentie, geen zoden aan de dijk.
Terzijde 6: achteraf dringt de vraag zich op waarom de NVB respectievelijk DNB die in de jaren ’90 ieder een eigen ‘publieksblad’ startten, geen aansluiting bij Bank- en Effectenbedrijf hebben gezocht. Waren de centrifugaalkrachten in de bedrijfstak toen al zo hevig?
Diverse malen is de lay out aantrekkelijker gemaakt, werd het aantal woorden per artikel gelimiteerd, is er een speciaal cursistentarief ingevoerd. Echter the horses were not thirsty at all. Logisch trouwens ook als op kantoor het blad in de leesportefeuille circuleert. Wat over bleef was nostalgie, een vage notie van good-will en de angst voor actieve euthanasie.
Voor wat betreft de redactionele onafhankelijkheid heugen zich geen ernstige incidenten. Die Existenzfrage is na Karsten niet meer gesteld. Natuurlijk, in de Redactie(-raad, -commissie) zaten poortwachters, maar dáár voor was er al de welbegrepen ingetogenheid van de schrijvers en redacteuren.
Terzijde 7: jarenlang heb ik zelf aan het blad inhoud gegeven, steeds zonder bewust te zijn van mijn redactionele afhankelijkheid. Ik was dan ook hoogst verbaasd toen de Redactie(-raad, -commissie) mij verbood een interview met de scheidende Ruud Hoek te maken; zie Naschrift bij 144 interviews; JS
De bureauredactie bestond aanvankelijk uit de redactiesecretaris, in volgorde van opkomst: Kimball, Posthumus, Hoffmann en Koning. Zij hadden ook de functie van uitgever, corrector en drukwerkbegeleider. Een enkele keer droegen zij inhoudelijk ook zelf bij.
De eerste veel-schrijvende bureauredacteur was Schipper, opgevolgd door Gerards. Nadat Arthur Koning benoemd werd tot secretaris van de Vereniging, later hoofd Interne Zaken, kwam Ron Roelen om de correctie, drukwerkbegeleiding en het secretariële werk over te nemen. Dat bleef zo tot in de periode Gerards.
Johan Gerards was buitengewoon gedreven. Hij wist een groot aantal thans bekende Nederlandse economen, Boonstra bijvoorbeeld en ook Eijffinger, te enthousiasmeren voor artikelen en ook boekuitgaven. Door lid te worden van de Nederlandse Vereniging ter Behartiging van de Belangen des Boekhandels, werd Nibe Erkend Uitgever.
Terzijde 8: Johan heette tot hij bij mij op het E.B. van Slavenburg kwam werken gewoon Jan. Maar 2 Jannen aan 1 bureau vond hij wat lastig. ‘Ik zou Gerards nemen’ zei PZ-hoofd Doorman (zoon van) toen ik nog wat aarzelde want een 2e boerenzoon op het E.B.
We werden de beste vrienden en hij liet zich voor Nibe graag weer strikken.
(zie zijn I.M. in B&E van april 1994; deze is op deze site te vinden in mijn Naschets bij 144 Interviews)
Dat gaf ruimte om vanuit Cursusbedrijf versterking te recruteren voor het takenpakket als dat van eertijds Arthur Koning: toch nog een beetje een loopbrug naar het ideaal van Verrijn Stuart. Achtereenvolgens traden aan Eugene Thijsen, Eric Klaaijsen, Verrijn Stuart (kleinzoon), Ward Snijders en Nico Kingma.
Na de verdrinking van Johan Gerards in 1994 werd Henk Molenkamp, oud verzorger van de rubriek Geldmarkt deze maand, bereid gevonden voor de Uitgeverij inclusief Maandblad te gaan werken. Als Uitgever werd hij opgevolgd door Jacobien Verlinden, de redacteursfunctie kwam in handen van Robert Gunther.
Maandblad Bank- en Effectenbedrijf heeft na de fusie van Nibe en Svv zelfs nog 14 jaar bestaan. Voor de beschrijving van deze 3e fase zijn versere geheugens nodig.
Jan Schipper
22 juni 2016
Mijn Maandblad Jan Schipper
Het Tijdschrift is in mijn professionele leven van alles overheersende betekenis geweest. Na een verdronken adolescentie landde ik, 21 jaar oud, in januari 1968 bij Kas Buitenland van Amro Bank aan de Roode Steen in Hoorn, met slechts HBS-B. Eind april, in een verloren kwartiertje, – wachtend op procuratiehouder Schaper die weer eens mijn journaaltjes sluitend moest zien te krijgen – zag ik op het bureau van kantoordirecteur Huting een paar tijdschriften liggen. Ik bladerde wat en werd als door de bliksem getroffen: ‘Goud, tussen goed en geld’ was de titel van een artikel van ene drs. M. Cohn. Dat iemand zó treffend de toen heersende valutaspanningen kon samenvatten. Het tijdschrift heette Bank- en Effectenbedrijf en Cohn werkte op het Economisch Bureau van de Amro Bank.
Het andere magazine was het toen nog bestaande Kwartaalbericht van Amro zelve. Daar stond een artikel in van ene dr. H.G. Advokaat, getiteld Reservevaluta in de branding. En wat bleek? Advokaat was de directeur van het Economisch Bureau. Wat zou ik graag werken met zo veel spitsvondigheid in de buurt!
‘Jou kunnen we hier toch niet vasthouden’ zeiden Huting en Schaper in juli, ‘er is een plaatsje aan de Herengracht’. In december 1968 was Michel Cohn mijn tafelchef op het E.B. van Amro; in 1972 haalde ik mijn akte M.O. Economie en in 1975 mijn doctoraal aan de VU.
‘Verwerk je scriptie – De SDR door de mand gevallen – eens tot een artikel, ik denk dat ze dat bij Bank- en Effectenbedrijf wel willen plaatsen’ adviseerde prof. De Roos. Inderdaad, zomer 1976 verscheen mijn eerste bijdrage. En van het een kwam het ander: ik trad in november in dienst bij Cursusbedrijf.
In mijn eerste Nibe-periode zal ik wel wat redactionele hand- en spandiensten hebben verricht, maar die (geheugen) sporen zijn goeddeels gewist. Wel staat me nog een ‘vrije’ vertaling bij – samen met Ed Kokelenberg, Hilbert van der Zwaag en Mädi Guépin – van een lezing van de Deen Knut Knudsen over bankopleidingen in Denemarken. Lachen, en ook nog Hfl 150 honorarium van Arthur Koning voor de pot.
In januari 1978 mocht ik bij Slavenburg’s Bank een Economisch Bureau gaan op- en inrichten. Van daaruit heb ik ook wel wat voor het Maandblad geschreven, voor de rubriek Examenvragen nader bezien bijvoorbeeld. En ook een Informatief ‘Groot en klein in het bankbedrijf’. Dat heb ik onthouden, omdat de voor mij alleraardigste tussenzin ‘Naar mijn ervaring meten vertegenwoordigers van grote banken zich ook in privé-optreden nogal eens de allure van hun werkgever aan’ nooit is afgedrukt. Arthur Koning antwoordde desgevraagd dat hij niet wist hoe dat nou kon!
Een ander stuk dat sneuvelde was mijn pleidooi tijdens de onroerend goed-crisis van 1981 voor het Franse systeem van verdergaande economische planning via het bankwezen, iets richting Banques d’Affaires dus. De toenmalige redactie had een tegenstuk geschreven dat veel meer overtuigde. Ik trok mijn eruptie terug. 2 Kanttekeningen:
. natuurlijk, mijn geforceerde artikel was ingegeven om bij mijn Franse bazen van Crédit Lyonnais een wit voetje te halen;
. ik herinner me uit mijn eigen tijd als redacteur niet dat de redactie ooit een tegenartikel heeft overwogen.
Over mijn entree als redacteur-secretaris per 1 januari 1983 heb ik in de paragraaf Fase 2 geschreven. En over mijn interviews valt te lezen in Naschrift bij 144 interviews op deze site. Minder bekend zal zijn, dat ik in die jaren ‘80 tientallen keren het Commentaar heb verzorgd.
Veel geleerd. Kymmell heeft gelijk: pas als je terugleest wat je geschreven hebt, weet je wat je gedacht hebt.
Jan Schipper
24 juni 2016