1950 Verenigingsactiviteiten

 In de paragraaf over Verrijn Stuart komt deze directeur (1939) van de Amsterdamsche Bank naar voren als een gedreven  overdrager van wetenschap, kennis en inzichten. In 1943 werd hij voorzitter van de Commissie voor den Cursus. En niet slechts qualitate qua: al op 14 juni 1945 stelt hij voor dat er een Stichting in het leven wordt geroepen ‘zelfs met een enigszins uitgebreider doelstelling dan slechts de Schriftelijke Cursus’.

Wat hij fantaseerde is niet precies bekend, waarschijnlijk een beroepsvereniging van bankiers, zoals het Engelse Institute of Bankers. Of hij zich realiseerde dat het gros van de bankwerkers daartoe qua belangstelling en vooropleiding nog niet toe gerijpt was, is twijfelachtig. In bestuurs-discussies over (financiële) kosten en (kwalitatieve) baten gaf hij zelden krimp en stuurde hij consequent aan op wat later,1968, het Kennisinstituut NIBE zou worden. Indien aanwezig, werd hij daarbij gesteund door ‘kantoorgenoot’ Klaasse, directeur van de Incassobank.

In 1950 was de Stichting tot Bevordering van de Studie van het Bank- en Effectenbedrijf een gevestigde naam en was het diploma een begerenswaardig carrière-attribuut. De Stichting had nog wel af- en omzetperikelen, maar de piketpalen konden toch verplaatst worden. Het eerste signaal, althans in de notulen (8 mei 1950) was het onderwerpje ‘de zomercursus in Zweden’. Deze aangelegenheid werd in handen gegeven van drs Manschot (later Hoofddirectie Raiffeisenbank).

Twee maanden later, 7 juli, meldt voorzitter Verrijn Stuart dat den heer Grader van der Maas het plan had opgevat om een boek te publiceren over Documentaire Credieten, het vak dat hij doceerde bij de Mondelinge Cursus. Of de voorzitter een voorwoord wilde schrijven? De vergadering heeft geen bezwaar. Of de Stichting een garantie wilde geven met betrekking tot de commerciële resultaten? De vergadering besluit adviseur Van Ettinger te vragen calculaties te maken.

In oktober 1950 schat Van Ettinger het risico in op F 5000,-. Als de Bankiersvereniging (NBV) nu eens de helft daarvan zou dragen en de afzet loopt bevredigend, dan zou de subsidiëring tot F 1500,- beperkt kunnen blijven. Overige randvoorwaarden: geen precedent-werking en restanten tegen lagere prijs naar oud-cursisten. Maar Greidanus, voorzitter de NBV, gaf niet thuis. Hij suggereert bij de afzonderlijke banken langs te gaan. Dat doet Verrijn Stuart, en uiteindelijk met succes. In december 1951 wordt besloten er 1250 te laten drukken, waarvan er 750 in plano zullen worden gehouden (=wel gedrukt, maar niet gesneden en gebonden), zodat het zetsel niet behoeft te worden bewaard.
Terzijde 1: ‘Grader van de Maas’ werd  later een soortnaam.

Het was een wat lange, moeizame weg, maar wel een succes, dat voor enkele bestuursleden naar meer smaakte. Van Lanschot bijvoorbeeld suggereert op 11 februari 1952 dat de Stichting ook andere uitgaven kan gaan stimuleren. Maar nu acht Verrijn Stuart het verstandig dat nog even aan te zien. Wel kon vast worden gekeken of er onder de docenten wellicht een toekomstige auteur zit.

Bovenstaande is in de notulen de enige aarzeling van Verrijn Stuart richting een zo volwaardig mogelijk Kennisinstituut. Mogelijk heeft dat te maken met nog al wat tegengas van enkele bestuursleden, Laane van de Rotterdamsche Bank met name, bij de ontwikkeling van een Tijdschrift. Dat idee was ook van 1950 (9 oktober).

Veel makkelijker werd in 1950 (15 december) het besluit genomen in te gaan op het verzoek van het Rijksarbeidsbureau om de cursussen te mogen gebruiken als voorbeeld bij de beroepskeuze-voorlichting: de eerste stappen richting scholenvoorlichting en branche-marketing.

Ook licht was het besluit van maart 1951 om samen met de Javasche Bank een cursus voor Indonesië te gaan maken. Voor zover bekend is dat laatste er nooit van gekomen, maar tot in de jaren ’70 is daar serieus aan gedacht en de personele contacten strekten zich uit tot in de jaren ’90. Terzijde: in de jaren ’80 is door NIBE de kiem geplaatst voor het EBTN, European Bank Training Netwerk; en na 1989 zijn NIBE-cursussen ‘vertaald’ in het Belgisch, Pools, Hongaars en nog een paar talen.

Aangaande het Tijdschrift heeft Verrijn Stuart veel kunsten en vliegwerk uit de kast moeten trekken. Min of meer onverhoeds brengt hij op 9 oktober 1950 een grondslag en een calculatie van Van Ettinger in de bestuursvergadering in voor een Tweemaandelijks Tijdschrift. Sommige leden zijn voor, anderen niet. Laane vindt dat de Stichting zich tot de cursussen moet beperken. Anderen vrezen met Laane dat het aantal abonnees onvoldoende zou zijn.

Dan schiet Klaasse te hulp. Hij stelt voor praktisch te handelen:
. de voorzitter gaat de mening van de NBV polsen;
. de heer Kodde idem de Rotterdamsche Bankiersvereniging;
. Klaasse zelf gaat in Brussel informeren naar de lezerskring, oplage e.d. van het tijdschrift Revue de la Banque;
. Van Zwet en Van Ettinger gaan een enquête houden naar de belangstelling.
Een principiële beslissing wordt niet genomen:“De vergadering stelt echter nadrukkelijk vast, dat deze handelingen slechts zullen worden beschouwd als voorbereidende maatregelen ter oriëntatie”.

De volgende vergadering, 15 december, stemt niet vrolijk:
. de oplage van Revue de la Banque beloopt 2000: dankzij enkele afname-overeenkomsten;
. de NBV is uitgesproken sceptisch: het Researchbureau heeft juist problemen gehad door een ontijdige publicatie;
. ook de Rotterdamsche Bankiersvereniging heeft het plan koel ontvangen;
. lichtpuntje is dat Van Zwet kan melden dat de geënquêteerde cursisten het nut wel inzien (81%).

Laane vreest exploitatietekorten en stelt ‘dat het niet in overeenstemming zou zijn met de standing van de Stichting een tijdschrift te gaan uitgeven, dat na enige tijd weer zou ophouden te verschijnen’. Verrijn Stuart moet toegeven dat het aantal abonnees tekort zal schieten. En dan schiet Van der Meer te hulp door te stellen dat oud-cursisten niet aan hun lot mogen worden overgelaten; om die reden mag enig verlies worden geaccepteerd.

Van Ettinger springt bij: we kunnen het verlies wel beperken tot f 3000 per jaar, en dat is toch wel 4 á 5 jaar vol te houden? Bovendien, hij heeft al nagedacht over een redactieformule en een redactieraad! Laane stribbelt nog wat tegen: duidelijk moet zijn dat het slechts kan doorgaan als zich na een proefnummer voldoende abonnees aanmelden. Vervolgens krijgen de bestuursleden als huiswerk mee binnen hun eigen organisatie kandidaten voor de redactie te gaan zoeken.

Faits accomplis. Al in maart 1951 besluit het bestuur de volgende lieden voor de redactiecommissie te benaderen
. C.F. Karsten, ec. Drs.
. W.A.A. Brüggemann
. S. Brouwer
. dr J. Snoep
. J.E. Verwayen

Van Zwet zal Karsten (Rotterdamsche Bank) vragen, Verijn Stuart de overigen. En er zal  een pre-proefnummer vergadering worden belegd.
Terzijde 2: Karsten was kennelijk gedoodverfde voorzitter

Juni 1951 is er nog volop stoom: de redactie is gevormd, er is een statuut (repressief toezicht) en Van Ettinger kan een proefnummer opzetten, advertenties gaan acquireren etc.

Maar in september slaat bij Van Ettinger de schrik om het hart: de economie loopt minder, wat abonnees kost, en vooral advertentie inkomsten. Bovendien, zegt Rasch, zullen de banken centraal gaan abonneren en intern laten circuleren. Moeten we wel doorgaan?

Dan rekent Van Lanschot voor, dat het de banken een 6000 gulden zou gaan kosten, een schijntje vergeleken met de lesgelden die ze nu al aan de Stichting kwijt zijn. En opnieuw neemt Klaasse zijn kompaan Verrijn Stuart bij de hand: hij zal in de NBV aanvoeren dat het tijdschrift voornamelijk ten doel heeft oud-cursisten op de hoogte te houden van de door hen verworven kennis.

Nog één keer wordt er gedelibereerd, 7 december. Verrijn Stuart voegt als niet-financieel argument toe dat het tijdschrift als verwezenlijker van de good-will voor de gehele bankiersstand zo veel nut heeft, zodat de garantie van F 6000 zeker niet te veel is. Laane brandt nog even na met het in twijfel trekken van de advertentie opbrengsten.

De kogel is op 11 februari 1952 door de kerk. Het blad gaat Bank- en Effectenbedrijf heten, en niet Bank en Beurs zoals de Redactiecommissie graag wilde; er wordt een uitgeefovereenkomst gesloten met de Stichting Bouw, het andere ‘kievitsei’ van de Stichting Statistiek.

De eerste editie is van juni 1952; uit kostenoverwegingen is toch maar geen proefnummer gemaakt. Laane verzet zich nog tegen het opnemen van personeelsadvertenties en van Van Lanschot mag de redactie wel wat harder, tegen het beleid van DNB bijvoorbeeld. Ook opmerkelijk: na het prachtige Ten Geleid van Verrijn Stuart volgt een artikel van Kessler over…. De Kapitaalmarkt van Indonesië. Cursistenblad?

Kortom, in de jaren 1950-1952 zijn de fundamenten van het Kennisinstituut NIBE gelegd: Tijdschrift, boekuitgaven, school- en beroepenvoorlichting, internationale scope, branche-marketing. In deze periode is voortdurend gediscussieerd over de financiële kosten enerzijds en de niet te kwantificeren baten anderzijds. NIBE zou een instituut worden van de branche, voor de branche en namens de branche. Het mocht wat kosten. Terugrekenend vanaf de laatste eeuwwisseling zal de penningmeester concluderen dat de banken met NIBE voor en dubbeltje op de eerste rang hebben gezeten.

JS, 18.10.2016