1958 N.I.B.E. i.o

 

Op dinsdag 16 april 1968 vond ten kantore van de Nederlandse Bankiersvereniging, Herengracht 136, een bijzondere vergadering plaats van de het bestuur van de Stichting ter Bevordering van de Studie van het Bank- en Effectenbedrijf: de 95e en laatste namelijk.

De als 1 genummerde vergadering van de Stichting werd gehouden op 6 augustus 1946. Maar de Stichting, opvolger van de Commissie voor den Cursus, bestond statutair toen al bijna een jaar. Evenzo bestond de opvolger van de Stichting, de vereniging N.I.B.E. statutair al geruime tijd: het goedkeurend K.B. dateert van 14 november 1966.

De idee van iets als N.I.B.E. bestond waarschijnlijk al langer. Meteen op 14 juni 1945 had Verrijn Stuart (Amsterdamsche Bank) in zijn kwaliteit van Voorzitter voor den Commissie zijn op dat moment bereikbare betrokkenen in Den Haag bijeengeroepen (i.c. het bestuurslid Scheurleer van de Provinciale Bond en de uitvoerenden van de Cursus, Van Ettinger en Van Zwet van de NSS; Nederlandsche Stichting voor de Statistiek), waar hij, na de besprekingen over de voortgang van de 1e Bankcursus repte over de oprichting van een stichting met een zelfs enigszins uitgebreider doel. Eerder had hij dat idee al besproken met het bestuurslid van de Commissie mr H.C. Hintzen (Mees & Zoonen). Fantaseerde Verrijn Stuart al over een Nederlandse Instute of Bankers?

De eerste naoorlogse jaren kwam er weinig van; alle zeilen moesten worden bijgezet om de 1e Tweejarige Bankcursus 1943/45 fatsoenlijk af te ronden en die van 1947/49 op te tuigen. Wel liet Verrijn Stuart bij vrijwel alle bestuursvergaderingen blijken niet krampachtig naar de financiële uitkomsten te willen kijken. (zie ook de paragraaf over Verrijn Stuart zelve).

De eerste keer dat er in de notulen van de Stichting iets richting Instituut is genoteerd was in september 1958. Trouw bestuurslid Van Lanschot opperde, vanwege de ongunstige exploitatie, het bureau van de Stichting te verhuizen van de Haagse Koninginnegracht naar de Amsterdamse Herengracht, naar het kantoor van de Bankiersvereniging. Dat zou allicht huisvestingskosten sparen Maar bestuurslid Karsten (Rotterdamsche Bank) voelde daar niet voor: ‘De Stichting heeft een eigen leven en moet dit houden. … Het moet geen sluitstuk van de Bankiersvereniging worden’. Wat Karstens moverende redenen waren is niet duidelijk, mogelijk dat hij meer reageerde op de gelijktijdige suggestie van Van Lanschot om de Bankiersvereniging een garantie te vragen.

De gedachte aan een beroepsvereniging bleef bestaan. Karsten meldt op 25 januari 1960 dat de NBV haar kantoor heeft uitgebreid door het aangrenzende pand te kopen en daarmee ruimte aanbiedt. Directeur Van Zwet, kind van de Haagse Koninginnegracht, vreest door verhuizing grote administratieve moeilijkheden, maar Voorzitter Van den Brink (Amsterdamsche Bank) overweegt dat Amsterdam toch het financiële centrum is, dat NVB een bibliotheek gaat inrichten en misschien ook wel denkt aan een ‘Institute of Bankers’. Niettemin acht hij op dat moment de administratieve bezwaren nog te groot.

Nog op 28 juli 1961 machtigt de vergadering de directie om als hoofdhuurder van het pand Koninginnegracht 101 Den Haag te gaan optreden voor een periode van 3 jaren, met een optie voor de daarop volgende jaren. Maar al een half jaar later, 31 januari 1962, meldt de directie dat de Stichting over 3 jaar zal moeten verhuizen. Voorzitter Van den Brink verzoekt de directie vervolgens een ‘nota op te stellen over de samenstelling van personeel, bureauruimte en kosten en tevens een nota waarin de weg naar een Institute of Bankers wordt aangewezen’.

De daarop volgende vergadering, 22 maart 1962, geeft de directie nog niet thuis. Voorzitter Van den Brink wijst erop, ‘dat hij in deze nota tevens gegevens opgenomen zou wensen te zien omtrent de werkzaamheden, statuten en eisen voor toelating als lid van buitenlandse instituten, in het bijzonder van het Londense instituut’. Voorts of employé’s lid kunnen zijn en zo ja, welke rang zij dan moeten bekleden’.

Op 5 september 1962 ligt er kennelijk nog weinig concreets. Van den Brink acht het wenselijk inzake het op te richten Nederlands Instituut voor Bankiers contact op te nemen met de Bankiersvereniging. Vervolgens kan hij op 22 februari 1963 melden in NBV-voorzitter Burgerhout (Twentsche Bank) een voorstander te hebben getroffen en dat NVB-secretaris Odink indertijd al een plan had opgesteld en daarbij concept-statuten had ontworpen. De Engelse statuten kunnen niet zonder meer worden overgenomen.

Vervolgens verzoekt Van den Brink de heren Karsten, Van den Bosch (Nederlandsche Bank) en Renooij (NHM) een bestuurscommissie te willen vormen om nader te overleggen. De heer Doude van Troostwijk (Tjeenk & Co) vraagt daarop aansluitend of ook het effectenbedrijf een plaats zou kunnen vinden, óók in de naamgeving.
Terzijde 1: niet duidelijk is waar dat ‘indertijd’ betrekking op had. Het zou goed kunnen zijn dat n.a.v. de International Banking Summer School van 1960, de bankiers-jamboree die dat jaar door de NBV werd georganiseerd (Huis ter Duin) een katalysator richting het bankiersinstituut is geweest.
Terzijde 2: Terstond na behandeling van dit agendapunt deelde Van den Brink mee zijn voorzitterschap te willen beëindigen wegens zeer drukke werkzaamheden. Hij stelt voor dat Karsten hem opvolgt. En dan: ’De heer Karsten wil niet ontkennen met gelijke plannen te hebben rondgelopen, doch wil hieraan onder deze omstandigheden geen uitvoering geven’.

Maar van echt opschieten komt de commissie Karsten niet. Dat voorjaar 1963 wordt nog wel een questionnaire rondgestuurd., maar dan blijft het stil tot najaar 1964. Karsten: De Bankiersvereniging heeft nogal haast gemaakt met het project. Maar hij ziet daar de noodzaak niet van in.

Bestuur Stichting
Bestuur Stichting bij diplomauitreiking. 2e van links voorzitter Karsten. 4e van Links Jongman

Het zal een zeggenschapskwestie geweest zijn. Bij de integratie van de Stichting in het Instituut zouden in het bestuur ongetwijfeld ook andere persoonlijkheden worden uitgenodigd. ‘In hoeverre de cursus een eigen leven zou leiden en eventueel een afzonderlijk sub-bestuur zal hebben, zal nog nader moeten worden bekeken’.

Pas de notulen van 28 januari 1966 is weer sprake van voortgang: de concept-statuten van, voor het eerst de volledige naam, het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf staan op de agenda. De vergadering is van mening dat verdere besprekingen kunnen worden gehouden. Maar van harte gaat het nog niet: directeur Posthumus vraagt of voldaan kan worden aan verzoek van het secretariaat van de NVB of de Stichting reeds een gedeelte van de inrichtingskosten van het nieuwe instituut tot een bedrag van f 60.000,- voor haar rekening zou nemen. Voorzitter Karsten acht dit verzoek niet opportuun.

Op 4 juli 1966 deelt Karsten mee dat ‘door huiselijke omstandigheden van de Secretaris de Bankiersvereniging’ vertraging is ontstaan, doch dat in september nadere besluiten zullen worden genomen. En warempel, op 14 november worden de statuten K.B. goedgekeurd. Deze vermelden 10 doelstellingen, 4 soorten leden en idem 5 oprichters.

Doelstellingen:
1. Het aankweken en bevorderen van de belangstelling voor en kennis van het bank- en effectenbedrijf;
2. Het geven van cursussen aan het personeel, werkzaam in het bank- en effectenbedrijf, en het uitreiken van diploma’s;
3. Het organiseren van heroriënteringsbijeenkomsten, lezingen en congressen;
4. Het instellen, in stand houden en uitbreiden van een bibliotheek;
5. Het samenwerken met instellingen en organisaties, indien deze samenwerking voor het bereiken van het gestelde doel bevorderlijk zijn;
6. Het bevorderen van de instelling van één of meer bijzondere leerstoelen, op basis van een leeropdracht, welke in het bijzonder is gericht op praktische aspecten van het bank- en effectenbedrijf;
7. Het geven van voorlichting over de betekenis van het bank- en effectenbedrijf en het uitgeven van geschriften of het verlenen van medewerking daaraan;
8. Het behartigen van de belangen der leden op het gebied der doelstellingen;
9. Het oprichten en in stand houden van een bureau, waarvan de taak bij afzonderlijk reglement kan worden vastgesteld;
10. Alle andere wettige middelen.

Lidmaatschap
Het Nederlands Instituut voor het Bank- en Effectenbedrijf kent:
1. Oprichters;
2. Leden;
3. Ereleden;
4. Geassocieerde leden;
5. Buitengewone leden;
6. Begunstigers.

Oprichters zijn de:
1. Nederlandse Bankiersvereniging;
2. De Nederlandsche Bank;
3. Nederlandse Organisatie voor het Effectenbedrijf;
4. Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank (Utrecht);
5. Coöperatieve Centrale Boerenleenbank (Eindhoven).

De artikelen 7 e.v. verbijzonderen wie, natuurlijke personen, überhaupt voor een lidmaatschap in aanmerking kunnen komen. Samengevat komt dat neer op werkniveau en wetenschappelijke standing en verbondenheid met een voordragende instelling of bedrijf.

Au travail zou men denken, maar er moest nog veel praktisch worden ingevuld, met name artikel 9 laat nog veel open. De heren Doude van Troostwijk en Van Lanschot hadden al enkele jaren eerder te kennen gegeven hun bestuurslidmaatschap te willen beëindigen, maar waren op verzoek van voorzitter Karsten gebleven in het vooruitzicht van de oprichting van het nieuwe instituut. En ook op 3 februari 1967 moest Karsten beide heren verzoeken nog even aan te blijven. ‘Inderdaad is gedurende de laatste maanden veel overleg geweest over het in de rails brengen van het Instituut’.

Karsten had Verrijn Stuart weten te strikken voor het voorzitterschap van het Instituut en die was naarstig in universitaire kring op zoek gegaan naar een leidinggevende voor het Instituut. Maar het cursusbedrijf stond toch al onder leiding van Directeur Posthumus? De oplossing werd gevonden door het ‘Onderwijs’ in een afzonderlijke afdeling onder te brengen onder Posthumus, die 2 functietitels zou krijgen, adjunct-directeur Nibe en directeur Opleidingen.

En nog was het kind niet voldragen. Op 3 juli 1967 moet Karsten meedelen dat op een advertentie slechts weinig brieven waren binnen gekomen. Of de bestuursleden die hadden willen aftreden hun besluit nog even wilden aanhouden: Verrijn Stuart ziet een opening uit de impasse, in de persoon namelijk van (zijn promovendus) prof Jongman die in principe bereid is gevonden zijn Hooggeleerde functie te combineren met die van Directeur van het Instituut.

Dat ‘in principe’ moet denkelijk tweeledig worden opgevat. Het was natuurlijk aan de vergadering om Jongman al dan niet te benoemen. Daarover zegt het verslag verder niets. Het tweede aspect komt onder een geheel ander agendapunt uit de mouw. Jongman was sinds 1961voor de bankcursus docent Economie en Conjunctuurleer. En bij de schouw van het docentencorps spreekt de vergadering de hoop uit dat Jongman, na zijn langdurige ziekte en aanstaande operatie, in september zijn werkzaamheden weer zal kunnen hervatten.
Terzijde 3: begin jaren ’70 zal Jongman zijn werk en daarna zijn functie wegens ziekte defintief moeten opgeven. Het toenmalige bestuur heeft die situatie opgelost met de benoeming van dr.J. Kymmell (ex firmant van Pierson), eerst als gedelegeerd bestuurslid en daarna als directeur.

Er volgen nog 2 bestuursvergaderingen van de Stichting. In die van 24 januari kan de voorzitter meedelen dat in februari een constituerende vergadering zal plaatsvinden van het Instituut. Inderdaad wordt Jongman Directeur en Verrijn Stuart Voorzitter. En, aan de heren vertrekgragen het verzoek nog even te willen blijven, tot naar verwachting Mei.
Terzijde: in de vergadering heerst allerminst een laatste-schooldagsfeer. Zoals altijd worden de aangelegenheden de docenten betreffende besproken, (deze keer of Advocaat de vacature Van der Gaarde – statistiek -kan invullen?) en de puntenwaardering van de multiple choise examenstatistiek wordt uitgebreid doorgeakkerd, waarbij Vogelenzang een hoofdrol opeist.

En dan de slotvergadering op 16 april. Aanwezig zijn
. Voorzitter dr. C.F. Karsten (Amro)
. prof. dr. D.C. Renooij, ondervoorzitter, (Nederlandsche Handelmaatschappij)
. mr. J.H.O. graaf van den Bosch (de Nederlandsche Bank)
. L.W. Doude van Troostwijk (Tjeenk & C0)
. mr. W.H. Fockema Andreae (Mees & Zoonen)
. J.M.G. van Lanschot (F. van Lanschot Bankiers)
. mr. O. Vogelenzang (Amro)
Afwezig is slechts mr. H. Vlug (Twentsche Bank)
Omdat de Hoofdgroep Banken niet meer bestaat, moet het batig saldo door de vereffenaars worden uitgekeerd aan een stichting of vereniging wier doelstelling naar het oordeel der vereffenaars het meest dat van de Stichting nabij komt. Voorzitter Karsten meent dat dat de Nederlandse Bankiersvereniging zal zijn.
Doude van Troostwijk en Van Lanschot zijn dus tot op het laatst gebleven, hetgeen tot mooie dank- en lofwoorden, en een afscheidslunch noopte.

Jan Schipper
18 oktober 2016