Voorzitter 3 Karsten

Karsten was in vele opzichten tegenhanger van Van den Brink. Officieel duo-voorzitter van Amro-bank, maar altijd vechtend voor een beetje strooilicht. Bijvoorbeeld wenste hij, dat ter voorkoming van een informatie-achterstand, de bestuursstukken van Amro op de Herengracht pas zouden worden geopend en verdeeld, als ze vanuit de Coolsingel telefonisch als ook ontvangen waren gemeld. En toen Van den Brink afscheid had genomen zou Karsten hebben verzucht: ben ik eindelijk zelf de baas.

Maar voor Nibe heeft Karsten zich altijd met enthousiasme ingezet en uit de notulen komt hij zeker niet over als een barse of kortzichtige manager met overtrokken eergevoel. Bijvoorbeeld houdt hij in januari 1960 zijn mede bestuursleden voor dat winst géén doel is van de Stichting. En bij discussies over algemene beroepskennis versus detail-vakkennis pleit hij regelmatig voor behoud van het algemene. Ook op het vlak van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Stichting betoont Karsten zich niet chagrijnig.

Boek Cursus Karsten
Een pagina Geld- en Bankwezen. Docent drs Karsten

Karsten heeft veel voor Nibe betekend. Uit het verslag van 9 januari 1948: De voorzitter (i.c. Verrijn Stuart; JS) deelt mede, dat hem na ingewonnen informatie is gebleken, dat de docent voor dit vak (i.c. Geld- en Bankwezen;JS) voor de mondelinge cursus, Drs. Karsten, naar alle waarschijnlijkheid geschikt mag worden geacht om ook als docent voor de schriftelijke cursus op te treden. De voorzitter zal zich met Drs. Karsten in verbinding stellen ten einde hem aan te zoeken voor het vervullen van deze functie.

En uit die van 8 maart 1951: Na enige discussie wordt besloten als leden van de Redactiecommissie voor het te creëren tijdschrift uit te nodigen de heren
C.F. Karssten, ec. Drs,
etc.,

Karsten wordt gewaardeerd lid van de redactiecommissie en blijft tot december 1954. Mr. J. Barge volgt hem op.

Bestuur Stichting
Karsten achter de bestuurstafel 2e van links. In het midden Jongman.

In september 1955 verlaat Laane (Rotterdamsche Bank) het bestuur van de Stichting. Men besluit Karsten (idem Rotterdamsche Bank) te vragen hem te willen opvolgen.
Terzijde: Nu doet zich een grappige voorval voor: volgens artikel 5 van de statuten berust het benoemingsrecht nog bij de Hoofdgroep Banken. Nu zal men daarom bij de Bankiersverenging vragen Karsten te willen benoemen. Met terugwerkende kracht geldt dat ook nog voor de benoeming van mr. A.J. Steendijk (NHM).

Op 23 december 1955 bezoekt Karsten voor de eerste keer de bestuursvergadering. Hij wordt ondervoorzitter met speciaal aandachtsgebied de Schriftelijke Cursus, naast Van Meer (commissionair in effecten), die de Mondelinge Cursus als aandachtsgebied krijgt. Het is de vergadering waar Van den Brink zijn eerste keer als voorzitter optreedt.

Bij tal van aangelegenheden toont Karsten zich een veel actiever bestuurslid dan Van den Brink. Zo is hij in december 1956 in Düsseldorf op bezoek gegaan naar het David Hansemannhaus om te kijken naar het model van residentieel opleiden.

Het is ook Karsten die nog tijdens het voorzitterschap van Van den Brink Posthumus aanwerft en het bestuur in een aantal opvolgende, besloten, vergaderingen er van weet te overtuigen dat die Kimball als adjunct-directeur kan opvolgen.

Karsten draagt in de periode Van den Brink zo veel aan, dat hij vanzelfsprekend de opvolger is. Op 22 februari 1963 stelt Van den Brink voor dat een kleine commissie uit het Bestuur nader onderzoek zou gaan doen naar de statutaire opzet van een Instituut. Hij nodigt de heren Karsten, Van den Bosch (DNB) en Renooij (NHM) uit nader overleg te gaan voeren.

Pal daarop kondigde Van den Brink aan te willen stoppen als bestuurslid van de Stichting. Hij stelde voor dat Karsten hem zou opvolgen. En dan: “De heer Karsten wil niet ontkennen met gelijke plannen als de voorzitter te hebben rondgelopen, doch wil hieraan onder deze omstandigheden geen uitvoering geven. Ter wille van de continuïteit is spr. bereid aan te blijven als lid van het Bestuur, doch hij vraagt nog enige bedenktijd alvorens uitsluitsel te geven of hij als voorzitter wil optreden”.

 

De volgende vergadering, 15 juli 1963, treedt Karsten op als voorzitter, en er moeten knopen worden doorgehakt. Eerst moet hij als ondervoorzitter annex lid examencommissie worden opgevolgd. Karsten heeft Renooij op het oog, maar die stribbelt tegen. Na wat discussie lukt het Karsten de aandachtsgebieden van de bestuursleden te herverdelen.

 

Dan volgt een principe-discussie over de redactieformule van het tijdschrift. Hiervoor was ook aanwezig de vigerende voorzitter van de redactie-commissie, Dr. C.D. Jongman. Is het nog een cursistenblad? Mag het een opinieblad worden? Heeft het bestuur censuurrecht? De notulist verwoordt het volgende: De Voorzitter concludeert dat het geven van grotere vrijheid niet eenvoudig zal zijn. Desalniettemin zal er van tijd tot tijd de mogelijkheid zijn een principieel artikel te plaatsen. Voorafgaand overleg is dan echter met hem of met de heer Renooij gewenst.
Terzijde 1: Dit roept allerlei vragen op. Waarom Renooij (NHM)? Zouden de bestuursleden Vogelenzang (Amsterdamsche Bank) en Vlug (Twentsche Bank) zich gepasseerd hebben gevoeld? Het was immers de tijd van de vrijages, die uiteindelijk leidden tot de fusies Amro en ABN. En wat zou Graaf van den Bosch bij DNB thuis hebben gerapporteerd?
Terzijde 2: Zou het, gegeven hun controverses,  toeval zijn geweest dat de eerste de beste vergadering die niet door Van den Brink werd bijgewoond dit principiële punt door Jongman werd aangedragen?

 

Karsten heeft zijn vuurdoop goed doorstaan. En in de loop der tijd neemt zijn kordaatheid verder toe. Als een jaar later, 17 juli 1964, weer eens discussies over het curriculum en het didactische model ontbranden – steeds in het licht van afzet en omzet – neemt hij het standpunt in dat ‘er geen maatregelen moeten woeden genomen die gevolg zijn van overwegingen welke met het belang van het onderricht niets te maken hebben. Dit belang dient boven andere argumenten te praevaleren’.

 

Vanuit het Bestuur wordt Karsten niet meer uitgedaagd, hij kan zich volop wijden aan de oprichting van het Instituut. Dat viel nog niet eens mee. (Zie de paragraaf Nibe i.s.n.). Het tijdschrift Bank- en Effectenbedrijf memoreert dat in juni 1968 bij de ‘geboorte aankondiging’ als volgt: De oprichting van het N.I.B.E. heeft veel tijd van voorbereiding gekost. Een commissie van voorbereiding onder leiding van Dr. C.F. Karsten heeft zorgvuldig nagegaan op welke basis een instituut als het onderhavige zich doelmatig een plaats in de maatschappij zou kunnen verwerven en het best aan de behoefte zou kunnen voldoen.
Meer openlijke dank kreeg Karsten niet en bij zijn vertrek bij Amro in 1979 kreeg Metzemakers van het FD in Bank- en Effectenbedrijf 2 pagina’s voor een afscheidsinterview

Deze summiere levensschets van Karsten door schnabbelaar Metzemaekers uit B&E van april 1979 is als additief aangehecht.

 

Karsten was in vele opzichten tegenhanger van Van den Brink. Officieel duo-voorzitter van Amro-bank, maar altijd vechtend voor een beetje strooilicht. Bijvoorbeeld wenste hij, dat ter voorkoming van een informatie-achterstand, de bestuursstukken van Amro op de Herengracht pas zouden worden geopend en verdeeld, als ze vanuit de Coolsingel telefonisch als ook ontvangen waren gemeld. En toen Van den Brink afscheid had genomen zou Karsten hebben verzucht: ben ik eindelijk zelf de baas.

Maar voor Nibe heeft Karsten zich altijd met enthousiasme ingezet en uit de notulen komt hij zeker niet over als een barse of kortzichtige manager met overtrokken eergevoel. Bijvoorbeeld houdt hij in januari 1960 zijn mede bestuursleden voor dat winst géén doel is van de Stichting. En bij discussies over algemene beroepskennis versus detail-vakkennis pleit hij regelmatig voor behoud van het algemene. Ook op het vlak van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de Stichting betoont Karsten zich niet chagrijnig.

Karsten heeft veel voor Nibe betekend. Uit het verslag van 9 januari 1948: De voorzitter (i.c. Verrijn Stuart; JS) deelt mede, dat hem na ingewonnen informatie is gebleken, dat de docent voor dit vak (i.c. Geld- en Bankwezen;JS) voor de mondelinge cursus, Drs. Karsten, naar alle waarschijnlijkheid geschikt mag worden geacht om ook als docent voor de schriftelijke cursus op te treden. De voorzitter zal zich met Drs. Karsten in verbinding stellen ten einde hem aan te zoeken voor het vervullen van deze functie.

En uit die van 8 maart 1951: Na enige discussie wordt besloten als leden van de Redactiecommissie voor het te creëren tijdschrift uit te nodigen de heren
C.F. Karssten, ec. Drs,
etc.,

Karsten wordt gewaardeerd lid van de redactiecommissie en blijft tot december 1954. Mr. J. Barge volgt hem op.

In september 1955 verlaat Laane (Rotterdamsche Bank) het bestuur van de Stichting. Men besluit Karsten (idem Rotterdamsche Bank) te vragen hem te willen opvolgen.
Terzijde: Nu doet zich een grappige voorval voor: volgens artikel 5 van de statuten berust het benoemingsrecht nog bij de Hoofdgroep Banken. Nu zal men daarom bij de Bankiersverenging vragen Karsten te willen benoemen. Met terugwerkende kracht geldt dat ook nog voor de benoeming van mr. A.J. Steendijk (NHM).

Op 23 december 1955 bezoekt Karsten voor de eerste keer de bestuursvergadering. Hij wordt ondervoorzitter met speciaal aandachtsgebied de Schriftelijke Cursus, naast Van Meer (commissionair in effecten), die de Mondelinge Cursus als aandachtsgebied krijgt. Het is de vergadering waar Van den Brink zijn eerste keer als voorzitter optreedt.

Bij tal van aangelegenheden toont Karsten zich een veel actiever bestuurslid dan Van den Brink. Zo is hij in december 1956 in Düsseldorf op bezoek gegaan naar het David Hansemannhaus om te kijken naar het model van residentieel opleiden.

Het is ook Karsten die nog tijdens het voorzitterschap van Van den Brink Posthumus aanwerft en het bestuur in een aantal opvolgende, besloten, vergaderingen er van weet te overtuigen dat die Kimball als adjunct-directeur kan opvolgen.

Karsten draagt in de periode Van den Brink zo veel aan, dat hij vanzelfsprekend de opvolger is. Op 22 februari 1963 stelt Van den Brink voor dat een kleine commissie uit het Bestuur nader onderzoek zou gaan doen naar de statutaire opzet van een Instituut. Hij nodigt de heren Karsten, Van den Bosch (DNB) en Renooij (NHM) uit nader overleg te gaan voeren.

Pal daarop kondigde Van den Brink aan te willen stoppen als bestuurslid van de Stichting. Hij stelde voor dat Karsten hem zou opvolgen. En dan: “De heer Karsten wil niet ontkennen met gelijke plannen als de voorzitter te hebben rondgelopen, doch wil hieraan onder deze omstandigheden geen uitvoering geven. Ter wille van de continuïteit is spr. bereid aan te blijven als lid van het Bestuur, doch hij vraagt nog enige bedenktijd alvorens uitsluitsel te geven of hij als voorzitter wil optreden”.

 

De volgende vergadering, 15 juli 1963, treedt Karsten op als voorzitter, en er moeten knopen worden doorgehakt. Eerst moet hij als ondervoorzitter annex lid examencommissie worden opgevolgd. Karsten heeft Renooij op het oog, maar die stribbelt tegen. Na wat discussie lukt het Karsten de aandachtsgebieden van de bestuursleden te herverdelen.

 

Dan volgt een principe-discussie over de redactieformule van het tijdschrift. Hiervoor was ook aanwezig de vigerende voorzitter van de redactie-commissie, Dr. C.D. Jongman. Is het nog een cursistenblad? Mag het een opinieblad worden? Heeft het bestuur censuurrecht? De notulist verwoordt het volgende: De Voorzitter concludeert dat het geven van grotere vrijheid niet eenvoudig zal zijn. Desalniettemin zal er van tijd tot tijd de mogelijkheid zijn een principieel artikel te plaatsen. Voorafgaand overleg is dan echter met hem of met de heer Renooij gewenst.
Terzijde 1: Dit roept allerlei vragen op. Waarom Renooij (NHM)? Zouden de bestuursleden Vogelenzang (Amsterdamsche Bank) en Vlug (Twentsche Bank) zich gepasseerd hebben gevoeld? Het was immers de tijd van de vrijages, die uiteindelijk leidden tot de fusies Amro en ABN. En wat zou Graaf van den Bosch bij DNB thuis hebben gerapporteerd?
Terzijde 2: Zou het, gegeven hun controverses,  toeval zijn geweest dat de eerste de beste vergadering die niet door Van den Brink werd bijgewoond dit principiële punt door Jongman werd aangedragen?

 

Karsten heeft zijn vuurdoop goed doorstaan. En in de loop der tijd neemt zijn kordaatheid verder toe. Als een jaar later, 17 juli 1964, weer eens discussies over het curriculum en het didactische model ontbranden – steeds in het licht van afzet en omzet – neemt hij het standpunt in dat ‘er geen maatregelen moeten woeden genomen die gevolg zijn van overwegingen welke met het belang van het onderricht niets te maken hebben. Dit belang dient boven andere argumenten te praevaleren’.

 

Vanuit het Bestuur wordt Karsten niet meer uitgedaagd, hij kan zich volop wijden aan de oprichting van het Instituut. Dat viel nog niet eens mee. (Zie de paragraaf Nibe i.s.n.). Het tijdschrift Bank- en Effectenbedrijf memoreert dat in juni 1968 bij de ‘geboorte aankondiging’ als volgt: De oprichting van het N.I.B.E. heeft veel tijd van voorbereiding gekost. Een commissie van voorbereiding onder leiding van Dr. C.F. Karsten heeft zorgvuldig nagegaan op welke basis een instituut als het onderhavige zich doelmatig een plaats in de maatschappij zou kunnen verwerven en het best aan de behoefte zou kunnen voldoen.
Meer openlijke dank kreeg Karsten niet en bij zijn vertrek bij Amro in 1979 kreeg Metzemakers van het FD in Bank- en Effectenbedrijf 2 pagina’s voor een afscheidsinterview

Deze summiere levensschets van Karsten door schnabbelaar Metzemaekers uit B&E van april 1979 is als additief aangehecht.

Karsten door Metzemakers

Jan Schipper
14 februari 2016.